Magische Miniaturen: Middeleeuwse pracht en praal in Utrecht

Onze hoofdredacteur voor het studiejaar 2017-2018 studeert niet alleen geschiedenis. Dit jaar is ze ook begonnen met de studie kunstgeschiedenis. Eén van de opdrachten was het schrijven van een recensie over een lopende tentoonstelling, in ongeveer 2000 woorden. Haar bespreking kwam als beste uit de bus en werd, in verkorte vorm, gepubliceerd op de website van SimulacrumHierbij, voor de liefhebber, de volledige versie van haar recensie. 

Bente Marschall – Bij binnenkomst waan je je in een bloemenzee. De uitvergrote kunststof bloemen doen eerder denken aan een modern kunstwerk dan dat ze refereren aan de middeleeuwen. Zijn we wel op de juiste tentoonstelling beland? Ja, blijkt wanneer het introductiefilmpje start. Welkom op de tentoonstelling Magische Miniaturen.

Na de tentoonstelling Crossroads. Reizen door de middeleeuwen in het Allard Pierson Museum te Amsterdam is er nu een nieuwe tentoonstelling die poogt het beeld van de ‘duistere’ middeleeuwen te verdrijven: Magische Miniaturen, van 23 februari tot 3 juni 2018 te bezoeken in het Catharijneconvent te Utrecht. Op deze tentoonstelling, die in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek (KB) tot stand kwam, staan verscheidene middeleeuwse verluchte manuscripten, vervaardigd in de Zuidelijke-Nederlanden, in het middelpunt. De manuscripten zijn afkomstig uit de eigen collectie, de collectie van de KB en privécollecties. Bij het betreden van de tentoonstelling komt men in een donkere ruimte waar een introductiefilmpje te bekijken is, kleurrijke bloemen te bewonderen zijn en waar een eerste manuscript met miniaturen ligt. In het introductiefilmpje komen verschillende deskundigen aan het woord, waardoor het een vrij ‘verknipt’ filmpje is geworden. Ieder van hen vertelt over een ander relevant en interessant onderwerp, maar een structuur in het filmpje lijkt te ontbreken. Uit het niets wordt geclaimd bij een vroeg-middeleeuws manuscript: ‘Dit, dit is magisch!’, zonder dat een verdere toelichting wordt gegeven. Daarnaast leiden het filmpje en de bloemen erg af van het hier tentoongestelde manuscript. Het publiek zit bij het filmpje met de rug naar het manuscript, en het manuscript lijkt bijna te ‘verdwijnen’ in de bloemenzee. Wanneer de bezoeker deze ‘voorkamer’ verlaat en de daadwerkelijke tentoonstelling betreedt, komt hij terecht in een kleurrijke, feestelijke aaneenschakeling van tentoonstellingsruimtes. De wat minder oplettende bezoeker loopt pardoes tegen de spiegel, die aan het begin van de eerste verbindingsgang is geplaatst, op. Wat de makers van de tentoonstelling met deze spiegel beogen, is niet duidelijk. Het werkt enigszins vervreemdend. Wellicht is dat dan ook de bedoeling.

De tentoonstelling bestaat uit drie delen, ‘Een middeleeuwse bibliotheek’, ‘Voor de elite’ en ‘Magische meesters’. In het eerste deel staan de manuscripten zelf centraal. Zowel religieuze als wereldlijke handschriften passeren de revue. Stichtelijke werken, religieuze boeken gemaakt in opdracht van leken, eigentijdse geschiedeniswerken en ridderromans zijn er in overvloed. In het tweede deel staan de opdrachtgevers in het middelpunt. Kerkelijke instanties en het Bourgondische hof worden gepresenteerd als de voornaamste opdrachtgevers voor verluchte manuscripten. Aandacht voor de gegoede burgerij als opdrachtgever ontbreekt. In het derde deel staan de makers van de miniaturen centraal. Verrassend, want velen zullen denken dat kunst uit de middeleeuwen niet terug te leiden is naar één maker. Van de tentoongestelde miniaturen blijken soms meerdere te kunnen worden toegeschreven aan één en dezelfde miniaturist. Met name kloosterateliers en professionele ateliers komen aan de orde. Naast de thematische driedeling is elke zaal een kleur toebedeeld. Op kleine, bescheiden bordjes wordt uitleg gegeven over de betreffende kleur, waar de kleur voor staat en hoe de kleur verkregen werd. De prachtigste manuscripten zijn op deze tentoonstelling te bewonderen. Helaas ontbreekt een bredere context. Een vergelijking, hier en daar, met geïllumineerde handschriften uit andere periodes en andere streken zou de positie van de tentoongestelde werken in de miniatuurkunst en de wereld van de handschriften hebben verduidelijkt. De suggestie wordt hier gewekt dat de Zuid-Nederlandse miniatuurkunst in een vacuüm opbloeide en zich ontwikkelde.

De samenstellers van de tentoonstelling refereren graag aan de bijna dertig jaar oudere voorganger Miniaturen uit de Noordelijke Nederlanden. Deze tentoonstelling was van 10 december 1989 tot 11 februari 1990 te bewonderen, eveneens in het Catharijneconvent.[1] Ze bracht meer dan honderd kostbare manuscripten uit meer dan vijftig bibliotheken van over de hele wereld bijeen in Utrecht.[2] Museum Catharijneconvent bezit zelf de nodige middeleeuwse handschriften en organiseert met een zekere regelmaat tentoonstellingen over deze kunstwerkjes, zowel uit de eigen collectie als uit die van andere. In 1996 vormde het Utrechts Psalter, rond 830 vervaardigd in of in de buurt van Reims, de hoofdattractie op de tentoonstelling Het Utrechts Psalter. Middeleeuwse meesterwerken rond een beroemd handschrift, waarop het Utrechts Psalter vergeleken werd met andere geïllustreerde manuscripten uit min of meer dezelfde tijd. [3] Een kleine twintig jaar later, in 2015, werd het Utrechts Psalter wederom tentoongesteld, dit keer naar aanleiding van het plaatsen van het manuscript op de UNESCO Werelderfgoedlijst.[4] Vorig jaar viel in het Catharijneconvent nog de tentoonstelling Heilig Schrift. Tanach – Bijbel – Koran te zien.[5] Deze drie boeken vormden de leidraad van de tentoonstelling en werden in verschillende uitvoeringen getoond. Wellicht was deze expositie een ‘warmlopertje’ voor Magische Miniaturen.

Niet alleen het Catharijneconvent heeft zich gewaagd aan middeleeuwse miniaturen. Ook andere Nederlandse musea hebben zich op dit vlak doen gelden. Zo was in 2009-2010 de tentoonstelling De wereld van Katherina, devotie, demonen en dagelijks leven in de 15de eeuw in Museum Het Valkhof te Nijmegen te bewonderen. Het getijdenboek van Katherina van Kleef (1417-1476), dochter van de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees, vormde de basis van deze tentoonstelling. Haar getijdenboek (ca. 1440) bevatte 168 miniaturen. Inderdaad, bevatte. Slechts 157 hiervan zijn bewaard gebleven en deze waren nu op deze tentoonstelling voor het publiek toegankelijk.[6] In de negentiende eeuw moest het manuscript het ontgelden. Het werd door een handelaar opgedeeld in twee delen en opnieuw ingebonden. Enkele pagina’s zijn hierbij zoekgeraakt en nooit meer teruggevonden. In 1970 kreeg de Morgan Library & Museum in New York beide delen in haar bezit en pas toen werden de resterende folio’s weer verenigd.[7] Naast Katherina’s getijdenboek was op de tentoonstelling het brevier te zien dat haar echtgenoot had laten maken. Wellicht bestelde Katherina haar luxe getijdenboek uit jaloezie of om haar echtgenoot de loef af te kunnen steken.[8] Beide (gast)conservatoren, Rob Dückers en Ruud Priem, typeerden in de begeleidende catalogus middeleeuwse geïllumineerde manuscripten als ‘manuscripten, die als geen ander het vermogen bezitten om je te betoveren door hun schoonheid: wanneer je er geconcentreerd naar kijkt, voeren ze je mee naar een kleurrijke wereld die al eeuwen achter ons ligt’.[9] Deze vervoering ‘naar een kleurrijke wereld’ lijkt door de samenstellers van Magische Miniaturen als leidraad te zijn genomen. Zij hebben deze typering verder uitgewerkt en laten dit thema ook steeds terugkeren in de zalen. Magische Miniaturen is samengesteld uit zeventien Nederlandse collecties, waaronder ook privécollecties. De bezittingen van de KB (Koninklijke Bibliotheek) en van Museum Catharijneconvent vormen de ruggengraat van deze tentoonstelling.[10]

De rijk geïllustreerde exemplaren van Maerlants werken krijgen op de tentoonstelling Magische Miniaturen in het bijzonder aandacht. Manuscripten van Maerlants Der naturen bloeme, Spiegel Historiael en Die wrake van Jheruzalem nemen op de tentoonstelling sleutelposities in. Van alle manuscripten krijgen zij de meeste ruimte. Delen van deze manuscripten kunnen door de bezoeker worden uitvergroot op interactieve schermen. Het illustreren van een dergelijk handschrift was geen makkelijke opgave voor de miniaturisten. Zo kon het natuurgetrouw weergeven van de in de tekst van Der naturen bloeme beschreven dieren een ware krachttoer zijn. De miniaturist werd geacht wezens af te beelden die hij nog nooit, of maar zelden had gezien. Of wezens die helemaal niet bestaan. De beschrijvingen in de tekst hielpen, evenals pogingen van voorgangers. Maar weinig dieren kwamen in aanmerking om naar de eigen waarneming weer te geven. In een manuscript van Der naturen bloeme uit 1360 is goed het verschil te zien tussen deze ‘hulpbronnen’. Het konijn benadert een natuurgetrouwe weergave, waar de kameel voor onze moderne ogen meer wegheeft van een kruising tussen een kameel, bizon en nog wat anders.[11]

Op de tentoonstelling is ook ruimte voor de nodige ‘beleving’. Wanneer men over de tentoonstelling loopt, komt men zo nu en dan een creatieve hoek tegen. Hier kunnen eigen miniaturen gemaakt worden met behulp van stempels, stickers, een lichtbak en kleurpotloden. Niet alleen de jongere bezoekers worden hiermee tevreden gesteld. Ook de bezoeker van het ‘rollator-kaliber’ leeft zich uit op deze plekken. De kans op enige twist bij de stempelbak is groot. Allen willen tegelijk stempelen, maar trekken daardoor regelmatig een ander de stempel uit handen. Alle stempels zitten namelijk met kettinkjes aan elkaar vast. Enige voorzichtigheid bij het creatieve proces is dan ook geboden. Menige oudere bezoeker heb ik horen zuchten. ‘Hè, nou is het steeltje van m’n bloem weer gescheurd!’ klinkt het wanneer ze bezig zijn aan de stickertafel. Erg leuk is het zich uitleven op een eigen ‘miniatuur’ wel, maar jammer genoeg doet dit onderdeel enigszins afbreuk aan het maakproces van een echte miniatuur. De vereiste vakbekwaamheid en het aantal werkuren dat in de middeleeuwen in het vervaardigen van een miniatuur ging zitten, verdwijnt hier naar de achtergrond. In de laatste zaal wordt nog een zintuigelijke ervaring toegevoegd. Hier kan de bezoeker ruiken hoe een middeleeuws manuscript ruikt. Kleine ‘klapdoosjes’ mogen geopend worden en de bezoeker wordt uitgenodigd een ‘snuf’ te nemen. Vervolgens mag er geraden worden welke lucht (waarvan er eentje sterk aan de snoepaardbeien uit de snoepwinkel doet denken) bij welk van de drie afgebeelde manuscripten hoort.

De tentoonstelling Magische Miniaturen is op inventieve wijze opgezet. Vrijwel alle manuscripten zijn vanuit drie posities goed te bekijken. Zelfs wanneer het druk is, kan er makkelijk een plekje bij een vitrine worden veroverd. Daarnaast is het erg prettig dat er geen kleine bordjes met bijschriften bij de manuscripten staan, maar dat, in plaats daarvan, bij elk manuscript een nummer staat. Dit nummer correspondeert met een nummer in het bij de ingang verkregen papieren boekje. Dit boekje verschaft een korte uitleg bij wat er te zien is, alsmede de nodige technische gegevens. Gedrang voor de bordjes is dan ook niet aan de orde op deze tentoonstelling. Daarnaast is het fijn dat dit boekje mee naar huis mag worden genomen, zodat je thuis makkelijk bepaalde manuscripten nog eens kunt opzoeken. Het boekje biedt de makers van de tentoonstelling de mogelijkheid veel informatie kwijt te kunnen. Daar is zo uitgebreid gebruik van gemaakt dat menige bezoeker halverwege de tentoonstelling geneigd zal zijn het boekje opzij te leggen en zich verder zal beperken tot het bewonderen van de miniaturen.

Zo nu en dan wordt in de begeleidende teksten gewezen op een detail. Wanneer de bezoeker dit detail wil bekijken, staat zij met enige regelmaat in haar eigen licht, waardoor het betreffende detail niet goed te zien is. Het zou te overwegen zijn bij sommige vitrines een vergrootglas neer te leggen. (Dan wel aan een kettinkje, natuurlijk.) Bij een miniatuur op een los blad uit een getijdenboek in opdracht van Agnès Desfontaines (Enschede, Rijksmuseum Twente, 16) wordt gewezen op de ongelofelijke gedetailleerdheid van de verluchting. Ze is zo gedetailleerd dat je zelfs het knopje van de speld van de hoofddoek van de mevrouw kan zien. Uiteraard nodigt een dergelijke mededeling uit tot het zelf gaan kijken en zoeken. Het is mij niet gelukt om het betreffende speldenknopje te ontwaren. Door te voorzien in een loep bij de betreffende vitrine krijgt de bezoeker ook daadwerkelijk de mogelijkheid om de gedetailleerdheid van de miniatuur in al haar glorie te bewonderen.

Sommige manuscripten worden op de tentoonstelling ook gedeeltelijk digitaal getoond. Het is erg leuk om op deze wijze door een manuscript te ‘bladeren’ en zo te weten te komen wat er nog meer voor moois verborgen zit. Wat echter dan weer een gemiste kans is, is dat er maar op bepaalde miniaturen en gedeeltes van een pagina valt in te zoomen. Zo kan de bezoeker een aantal pagina’s van Maerlants Der naturen bloeme digitaal inzien, maar moet diezelfde bezoeker genoegen nemen met slechts een beperkte keuze uit te vergroten miniaturen op zeer rijkelijk geïllustreerde folio’s.

Misschien wel het grootste gemis op de tentoonstelling is het vrijwel geheel ontbreken van informatie over de relatie tussen verluchting en tekst. Wanneer een kunsthistoricus een middeleeuws manuscript voor zijn of haar neus krijgt, worden de verluchtingen uitgebreid bestudeerd. Wanneer een historicus hetzelfde manuscript bestudeert, wordt met name naar de (inhoud van de) tekst gekeken. Beide behoren mijns inziens niet los van elkaar beschouwd te worden. Miniatuur en tekst vertonen altijd een zekere interactie. Weliswaar is de kans groot dat tekst en miniatuur door verschillende makers zijn gemaakt, maar beiden hebben in relatie met elkaar en in dezelfde context aan het manuscript gewerkt. Tekst en miniatuur geven ons samen een inkijkje in de middeleeuwen. De gegeven titels van manuscripten en de typering ervan als ‘religieus’ of ‘niet-religieus’ geven de bezoeker weliswaar een indicatie van met wat voor soort tekst men te maken heeft, maar schiet tekort wanneer gekeken wordt naar het verband tussen tekst en afbeelding. Zelfs bezoekers die enigszins wegwijs zijn in de paleografie, en de tentoongestelde teksten willen lezen, vissen soms achter het net. Het lezen van de tekst bij een miniatuur in de Middelnederlandse ridderroman Roman van Walewein van ongeveer 1350 (Leiden, Universiteitsbibliotheek, LTK 195) is voor een geoefend oog nog wel te doen. Maar veel teksten zijn in het Latijn of Frans. Eenieder die niet beschikt over voldoende kennis van het middeleeuwse Frans, middeleeuws Latijn en Middelnederlands, of voor wie het middeleeuwse handschrift een probleem vormt, ziet op de tentoonstelling kleine, op zichzelf staande prachtstukjes, zonder hun relatie met de tekst.

De tentoonstelling wordt begeleid door een grote uitgave getiteld Zuid-Nederlandse miniatuurkunst. De mooiste verluchte handschriften in Nederlands bezit. Deze bundel bevat 24 artikelen, de catalogus van de tentoonstelling en een uitgebreide bibliografie.[12] Een groot deel van de in de tentoonstelling ontbrekende achtergrondinformatie is hier wél te vinden. Maar ik vrees dat er maar weinigen zullen zijn die, alvorens de tentoonstelling te bezoeken, zich zullen verdiepen in de 384 pagina’s. De geïnteresseerde kan echter ook met een beperktere publicatie enige achtergrondkennis verwerven. Het tijdschrift Catharijne. Magazine van museum Catharijneconvent schenkt aandacht aan de tentoonstelling. Enkele korte artikelen met betrekking tot de tentoongestelde miniaturen zijn voor een breed publiek toegankelijk.[13]

Al met al, ondanks de geringe punten van kritiek, is de tentoonstelling Magische Miniaturen een echte aanrader. De mooiste middeleeuwse manuscripten van de Lage Landen zijn verzameld op één plek. De overvloed is overweldigend. Dus wie nog niets te doen heeft vandaag: gaat dat vooral zien!

[1] Belser Verlag. Affiche ‘Middeleeuwse miniaturen uit de Noordelijke Nederlanden’, Het Catharijneconvent. Inv.nr. RMCC g352.

[2] Gerritsen-Geywitz, G., ‘Miniaturen uit de Noordelijke Nederlanden’, Madoc 3 (1989) 12-18, aldaar 14.

[3] http://www.utrechtspsalter.nl/#over-het-psalter

[4] Website van het Museum Catharijneconvent Utrecht ‘Tentoonstelling Utrechts Psalter’, https://www.catharijneconvent.nl/bezoek-ons/tentoonstellingen/utrechts-psalter/ (Geraadpleegd op 23-02 2018).

[5] De tentoonstelling Heilig Schrift. Tanach – Bijbel – Koran liep van 7 oktober 2016 t/m 8 januari 2017. Website van het Museum Catharijneconvent Utrecht, ‘Heilig Schrift’, https://www.catharijneconvent.nl/bezoek-ons/tentoonstellingen/heilig-schrift/ (Geraadpleegd op 23-02 2018).

[6] Zonder auteur, in Kunstschrift 5 (2009) 1.

[7] Rob Dückers en Ruud Priem, ‘Voorwoord’, in Anne Margreet As-Vijvers red., De hand van de meester. Het getijdenboek van Katherina van Kleef (2009) 6-7, aldaar 6.

[8] Rob Dückers en Ruud Priem, ‘Het boek en zijn meester’, in Kunstschrift 5 (2009), 8-11, aldaar 8.

[9] Dückers en Priem, ‘Voorwoord’, aldaar 6.

[10] Website van het Museum Catharijneconvent Utrecht ‘Tentoonstelling Magische Miniaturen’, https://www.catharijneconvent.nl/bezoek-ons/tentoonstellingen/magische-miniaturen/ (Geraadpleegd op 23-02 2018).

[11] F. van Oostrom, ‘Jacob van Maerlant. III Natuur in woord en beeld’, in Kunstschrift 3 (1991) 54-55.

[12] Anne Margreet W. As-Vijvers en Anne S. Korteweg e.a., Zuid-Nederlandse Miniatuurkunst. De mooiste verluchte handschriften in Nederlands bezit (Zwolle 2018).

[13] Catharijne. Magazine van Museum Catharijneconvent 1 (2018).

Advertentie

‘Poor Wandering Ones’ The Pirates of Penzance en de Victoriaanse piratenobsessie

Pouwel van Schooten – Onze eigentijdse piratenobsessie steekt weer de kop op. In 2017 komt het vijfde deel uit van de filmreeks Pirates of the Caribbean. Deze fixatie met extravagante en gevaarlijke zeevaarders is echter niet nieuw. Twee eeuwen voordat publiek schaterde om Jack Sparrow en huiverde bij de verschijning van octopusachtige Davy Jones, zat de wereld ook midden in een piratenobsessie – en deze ging verder dan boeken en toneelstukken.

the_pirate_king_denounces_the_major_general
‘Geef me je dochter, ik ben een Romantische held!’

Zoals meer waargebeurde verhalen kregen piraten hun sprookjesachtige lading tijdens de Romantiek. Gepassioneerde dichters en schrijvers schreven over spannende zeevarende antihelden. Wellicht de bekendste uit deze tijd is lord Byron’s The Corsair (1814), over de balling Conrad met een zwak voor de vrouwen. Op de eerste dag werden er maar liefst tienduizend exemplaren verkocht! Maar de negentiende-eeuwse piratenobsessie bereikte haar hoogtepunt pas met de publicatie van Robert Louis Stevenson’s Treasure Island in 1881. Deze avonturenroman verhaalt de piratenavonturen van Jim Hawkins, en was (en is nog steeds) immens populair. Treasure Island heeft een enorme invloed gehad op de culturele verbeelding van piraten; van de schatkaarten met kruisjes tot de papagaaien op schouders (meer hierover in Hapklare Historie over Piratenmythen!). Stevenson was niet de enige schrijver die gek was van gevaarlijke, stelende zeebonken. Nog geen drie jaar voordat het eerste deel van Treasure Island verscheen, was het Britse publiek ook al gecharmeerd van een piratenrelaas, een gekenmerkt door muziek: The Pirates of Penzance.

Stevenson stond iets dichterbij de realiteit van de gouden eeuw van piraten (maar nog steeds literair verheerlijkt), maar in de meeste victoriaanse literatuur over piraten komt er weinig moordlustigs of wreeds voor. De negentiende eeuwse romantisering van piraten hebben meer weg van Robin Hood en zijn ‘merry men’, en W. S. Gilbert en Arthur Sullivan’s 1879 operette The Pirates of Penzance is hier een perfect voorbeeld van. Operette is een soort lichte vorm van opera. De onderwerpen zijn minder zwaar en pretentieus (geen oude mythen en tragische koningen), en bedoeld voor een minder elitair publiek. Niemand in deze stukken neemt zichzelf echt serieus. Zo ook in Pirates, waar een ludieke groep piraten de kust van Cornwall afvaart en er knotsgekke muzikale avonturen beleeft. Hier komt het beeld van de geromantiseerde victoriaanse piraat het best naar voren; niet moordlustig of wreed, maar lief en levend volgens een erecode: meer een tragische (zingende) held.  Zo zijn de Penzance-piraten bijvoorbeeld allemaal wees en weigeren ze andere wezen te bestelen (‘because we know what it’s like’). Het natuurlijke gevolg is dat iedereen doet alsof hij of zij wees is – en de piraten komen er nooit met een buit van af. Zoals gewoonlijk in operettes eindigt het stuk met een stel deus ex machina’s: de piraten waren eigenlijk allemaal ‘noblemen, who have gone wrong.’ Dat klinkt voor ons als een slap plot, maar het victoriaanse publiek was meer geïnteresseerd in de dwaze personages, ludieke zangteksten en vreemde kostuums in plaats van een sterke clue.

The Pirates of Penzance is een ultiem voorbeeld van de opgeschoonde piraat, maar de Victorianen zelf waren niet altijd vies van een beetje piraterij: namelijk het stelen van intellectueel eigendom. De operettes van Gilbert and Sullivan waren enorm populair in de Engelssprekende wereld, met name in de Verenigde Staten. Dit land was echter in de negentiende eeuw het ‘Wilde Westen’ omtrent auteursrecht: alleen Amerikaanse auteurs werden beschermd. Dit was ten tijde van het opstellen van auteursrecht in 1790 niet zo’n probleem geweest, veel andere landen beschermden namelijk ook alleen hun eigen burgers. Bovendien was de verspreiding van boeken, toneelstukken en dergelijke een stuk geringer en langzamer in de achttiende eeuw. Maar in de tijd van de negentiende eeuwse technologische opmars, werd dit beperkte auteursrecht steeds meer een probleem. Steeds meer Britse schrijvers klaagden dat hun werk niet auteursrechtelijk beschermd werd in Amerika, zo ook Gilbert en Sullivan. H. M. S. Pinafore bijvoorbeeld, het stuk dat voorafging aan Pirates, was ook een groots succes in de VS. Maar door het gebrek aan auteursbescherming, werd dit stuk maar liefst door 150 toneelgezelschappen zonder enige betaling met een paar aanpassingen weer opgevoerd. Om deze piraterij te omzeilen, werd Pirates voor het eerst opgevoerd in New York, en werd de publicatie van de muziek en libretto uitgesteld. Voor Pirates werkte dit enigszins want het stuk was in zekere zin ‘Amerikaans’, en viel onder het Amerikaanse auteursrecht. Maar de intellectuele piraterij eindigde niet voor de twee muzikale heren, en latere operettes ondervonden dezelfde problemen. Blijkbaar zaten de negentiende-eeuwers met hun romantische opgeschoonde noties van moralistische piraten, niet zo ver weg van werkelijke piraterij.

Academische etiquette: Voorkom die ene faux pas!

Linda van Exter-Wright – Als eerstejaars student word je door zowat elke publicatie die zich ook maar een klein beetje met de UvA associeert bedolven onder de tips voor een succesvol studiejaar. Schrijf je in bij Kleio, bij ASVA, doe mee aan de intreeweek, ga bij een studentenvereniging; allemaal erg nuttig en praktisch, maar hoe staat het eigenlijk met de ongeschreven gedragsregels? Hoe zorg je ervoor dat je niet direct die ene faux pas maakt die je de rest van je academische carrière zal achtervolgen?   

In de oudheid en de middeleeuwen had men het op dit gebied makkelijk. Mores en gedragscodes werden tot op het irritante af herhaald. Haal de pedante adviezen van de grote Griekse filosofen over hoe men zich dient te gedragen weg, en er blijft in sommige gevallen slechts een oud mannetje in een niet al te schone toga over. Verder kon de welwillende student (studentes waren in deze periode nog niet) zich via verhalen en gedichten op de hoogte stellen van het juiste –of juist totaal ongepaste- gedrag van de verschillende standen. Goed opletten hoe de koning zich gedroeg tijdens een riddertoernooi hielp natuurlijk ook.

Duidelijke aanwijzingen over hoe men met het personeel en ‘de buitenwereld’ behoort om te gaan waren te vinden in boeken als Le Ménagier De Paris (ca. 1393), waarin een al dan niet fictieve Parijzenaar zijn vijftienjarige bruid de praktische kant van het leven uitlegt. In de eeuwen daarna zijn er vele boeken in dit genre verschenen, met als voorlopig hoogtepunt Mrs Beeton’s book of Household management (1861). Hierin laat een gezag inboezemende matrone die visioenen oproept van stijve knotjes en priemende blikken weten dat men zich nooit en te nimmer familiair tegenover ‘de hulp’ dient op te stellen. Een leuk detail daarbij is dat de schrijfster, Isabella Beeton, in werkelijkheid een vrolijke vijfentwintigjarige journaliste was, die al vanaf haar negentiende in door haar man uitgegeven tijdschriften soortgelijke tips gaf.

In de jaren vijftig van de afgelopen eeuw zijn juweeltjes te vinden als Baedeker voor de huisvrouw, waarin hoofdstukken hilarische titels hebben als ‘Géén grote hoed in een winderig klimaat!’ en ‘Hoe ontvangt u uw man?’. In dit boek wordt een ideale situatie geschetst waarin de huisvrouw, gekleed in ‘een net japonnetje, met keurig gepoederde neus, onberispelijk gekamde haren en de beminnelijkste glimlach ter wereld’ op de thuiskomst van haar man wacht. Hierna ‘luistert u met grote aandacht en zichtbare bewondering naar hem, wanneer hij vertelt over zijn zakelijke moeilijkheden’.

Adviezen voor de vrouw van een aanstormende academicus zijn er ook. Ietwat onvriendelijk wordt haar meegedeeld dat ze, als zij zichzelf niet ‘eventueel met de hulp van een door een bibliotheeksecretaresse opgestelde boekenlijst’ ontwikkelt, niet raar op moet kijken als haar man zich van haar ‘vervreemt’ omdat zij niet beschaafd genoeg met zijn zakenrelaties kan converseren. De jonge academicus zelf wordt door de Baedeker aangeraden om zich vooral te verdiepen in de ‘voorschriften der etiquette’. In navolging hiervan krijgt u nu een aantal ongeschreven regels die, hoe vanzelfsprekend ze soms ook lijken, toch verbazingwekkend vaak overtreden worden.

Ten eerste: een hoorcollege is geen Socratisch gesprek. Wees niet die ene student die met een opgestoken vingertje het ritme van een college onderbreekt om een vraag te stellen die al in de studiehandleiding beantwoordt werd, of die eens lekker uitgebreid zijn of haar persoonlijke mening over het nut van middeleeuwse putdeksels gaat ventileren. Vragen zijn er voor de pauze en als die van jou zo briljant zijn dat zelfs de oren van de hoogleraar er van gaan klapperen, dan komt hij of zij er later in het hoorcollege vanzelf wel op terug. Voor werkcolleges geldt juist het tegenovergestelde. Zeg @#%# eens iets!

Verder is de tijd dat studenten gedwongen moesten gaan staan als een hoogleraar binnenkwam voorbij, maar is het nog wel verstandig om uit gewoonte elke academicus die je tegenkomt met ‘u’ aan te spreken. Als ze dit niet belangrijk vinden dan geven ze dit snel genoeg aan, terwijl degenen die hier wel prijs op stellen dodelijk beledigd zijn als je ze te amicaal benadert, wat bijzonder vervelend kan zijn als hij of zij degene is die jouw eerste werkstuk beoordeelt. In de categorie ‘te amicaal’ valt overigens ook het tijdens de eerste werkgroepbijeenkomst heel hard roepen dat je gaydar pingt, en vervolgens de docent naar zijn geaardheid vragen. True story.

Ook is het goed om te weten dat sommige werkgroepdocenten hun taak erg serieus nemen. Kijk niet raar op als je na het tweede smoesje over je weekopdracht of de tijd van binnenkomst zonder pardon uit de werkgroep gezet wordt, waardoor je direct je eerste schreden op het pad naar de langstudeerboete hebt gezet. Mocht je verder tijdens een werk- of hoorcollege opeens een grote behoefte voelen om de laatste geslachtsziekte van je BFF te bespreken, ga dan achterin zitten. Zo val je anderen niet lastig en heb je ook niet de kans om door de hoogleraar als ‘voorbeeld’ gesteld te worden tijdens een gênant publiek momentje.

Kledingvoorschriften bestaan niet op de UvA. De tijd dat slechts de hogere standen bepaalde kleding mochten dragen is voorbij, uniformpjes hebben we niet en dankzij nijvere kinderhandjes in Azië is inmiddels vrijwel elke look betaalbaar geworden. Dus draag wat je wilt en wees wie je wilt zijn. Natuurlijk kun je wel via uiterlijkheden subtiel projecteren hoe je gezien wilt worden. Neem hierbij een voorbeeld aan Van Rossum, die tijdens de hoorcolleges Oudheid nog een sympathieke bron van kennis en spannende verhalen was, maar tijdens het eerste deeltentamen zijn oplettende studenten verraste met een radicaal aangemeten, ultrakort Romeins militair kapsel. Als een ware Julius Caesar schreed hij door de IWO tentamenzaal (blauw), met haviksogen speurend naar spiekende luiaards, die van pure schrik pardoes hun best deden.

Als laatste nog enkele kleine opmerkingen. Mocht je tijdens je eerste bezoek aan het PCH hoopvol om je heen kijken, op zoek naar wellevende tekenen van beschaafd gedrag zo vlak voor de aanvangstijden van de werkgroepen, bedenk dan goed dat liftetiquette in het PCH niet bestaat. Sla dus iedereen die tussen jou en de liftdeuren staat zonder pardon neer en maak daarna snibbige opmerkingen over zijn of haar gedrag. Hetzelfde geldt voor de computerruimte, de rij voor de onderwijsbalie, de gangen van de OMHP vlak na een hoorcollege en het gebruik van een printer op drukke tijden. Mocht je hierbij helemaal in de verdrukking komen, besef dan dat dit geen tegenslag is, maar juist een waardevolle training voor het allerbelangrijkste moment in je prille academische carrière, waarover meer in een aankomend artikel getiteld: “Hoe beheers ik mijn godsgruwelijke razernij en moordlust tijdens de SIS-inschrijvingsperiode?”

Lech Majewski en de aantrekkingskracht van de Vlaamse Middeleeuwen

Nathalie Maciesza – De Vlaamse schilder Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569) is bekend van zijn allegorische landschappen en boerentaferelen. Zo plaatste hij bijbelse voorstellingen in zestiende-eeuwse Vlaamse context en wist hij de overweldigende lelijkheid van sommige mensen treffend op doek te vangen.

Hij verwerkte vele symbolen in zijn werken, die niet alleen hebben gezorgd voor een prikkelende zoektocht naar de betekenis ervan, maar ook sociale en politieke problemen van zijn tijd blootleggen. Een van zijn bekendste werken is ’De Kruisdraging’ uit 1564, waar vele iconografische studies aan zijn gewijd. 
Doorgaan met het lezen van “Lech Majewski en de aantrekkingskracht van de Vlaamse Middeleeuwen”

Schandalen in de Amerikaanse politiek

Larissa Lambooij – De Amerikaanse politiek is vanaf de eerste president in 1789, George Washington, niet vrij geweest van schandalen. Niet voor niets luidt een Amerikaans gezegde: ‘Power tends to corrupt and absolute power corrupts absolutely’. Eindeloos somt hier de meest opvallende en memorabele schandalen in de Amerikaanse politiek die tevens voor felle reacties op bijvoorbeeld de radio of televisie hebben geleid. Van ‘kleine’ schandalen die iets te maken hadden met een sigaar tot grote afluisterschandalen.

Laten we bij het begin beginnen. Over George Washington, de eerste president van Amerika, wordt beweerd dat hij een relatie had met een getrouwde vrouw, Sally Fairfax. Macht erotiseert, dat zullen we nog vaker zien.  Een vergelijkbaar ‘schandaal’ was de relatie van Thomas Jefferson, president van 1801-1809, met zijn eigen slavin Sarah ‘Sally’ Hemmings. Jefferson kreeg met haar meerdere kinderen. Het meest recente schandaal als het gaat om Amerikaanse presidenten met een buitenechtelijke relatie was president Bill Clinton’s affaire met Lewinsky in de jaren 1993-2001. Het Lewinsky-schandaal koste Clinton bijna zijn presidentschap. Opvallend is wel dat genoemde presidenten hoog staan in de lijst van meest geliefde presidenten ondanks hun slippertjes.   Doorgaan met het lezen van “Schandalen in de Amerikaanse politiek”

Santorum nieuwe Republikeinse President…

 …of one banana short of a fruit salad?

Larissa Lambooij – Rick Santorum is één van de mogelijke Republikeinse presidentskandidaten bij de Amerikaanse presidentsverkiezing en you either love or hate him. Menigeen heeft hij al in zijn campagne beledigd en velen staan nog op de rol. Wie is deze man en waar komen zijn radicale ideeën eigenlijk vandaan? Een zoektocht naar de invloed van Rick Santorum.

De Amerikaanse primaries staan bol van controverses. Eigenlijk is dit in de Amerikaanse geschiedenis nooit anders geweest. Mannen met macht hebben vaak lijken in de kast. Dat die lijken er zijn weet iedereen, maar hoeveel, dat is vaak de vraag die iedereen bezighoudt. We weten allemaal dat politiek een vuil spelletje is en de beste acteurs zijn te vinden op het politieke toneel. Menig politicus zou een Oscar voor zijn acteerprestaties kunnen verdienen. Degene die in ieder geval een prijs verdient voor het uiten van de meest vreemde en rare overtuigingen is Rick Santorum. Mensen blijven ondanks die schijnvertoning, vertrouwen houden in dit soort mensen, ondanks dat men weet dat veel van hen corrupt zijn en achterkamertjespolitiek niet schuwen. Waarom geloven we dan nog steeds dat één man het verschil kan maken? Het verkopen van vertrouwen aan de kiezer is datgene wat het verschil maakt. Dit kan een kandidaat maken of breken. Zit er wel waarheid in de politiek, of is alles gespeeld en zal de Oscar inderdaad gaan naar de beste acteur, in dit geval Rick Santorum? Doorgaan met het lezen van “Santorum nieuwe Republikeinse President…”

De rendez-vous van DSK

Robbin Besselink – ‘J’ai manqué mon rendez-vous avec les Français’ , zei Dominique Strauss-Kahn in het interview dat hij eind 2011 gaf, ‘Ik heb mijn afspraak met het Franse volk verzuimd.’ 

Het jaar begon zo goed voor hem. Sinds 2007 was ‘DSK’ directeur van het Internationaal Monetair Fonds en tevens de grootste kanshebber voor het socialistische kandidaatschap voor de presidentsverkiezingen van 2012. In de peilingen haalde hij Nicolas Sarkozy zelfs in. Alles ging hem voor de wind, totdat hij op 14 mei 2011 in een vliegtuig op JFK Airport gearresteerd werd op verdenking van aanranding van een hotelmedewerkster. De rest van het verhaal is algemeen bekend. Doorgaan met het lezen van “De rendez-vous van DSK”

Indiana Jones in het Romeinse Rijk

Violet Annaert – Geschiedenis is (natuurlijk) het mooiste vak dat er bestaat. Maar hoe interessant het ook is om van alles te weten te komen over Alexander en Macedonië – door het lezen van kilometers aan boeken en het doorspitten van stoffige archieven – het blijft toch een beetje een ver-van-je-bed-show. Ik wilde de geschiedenis wel eens op een directere manier najagen en wel door zelf op zoek te gaan naar inscripties in Rome. Een zoektocht vol inspirerende lessen en prachtige ontdekkingen in La dolce Vita was het gevolg.

Deze machtige onderneming mocht ik ervaren doordat ik was toegelaten tot de cursus ‘Latijnse epigrafie op locatie’ die werd gegeven vanuit het Koninklijk Nederlands Instituut Rome’, het KNIR. Met een tweetal voorbereidende hoorcolleges aan de Vrije Universiteit Amsterdam werden we klaargestoomd voor dit voor velen van ons nog onbekende vakgebied. De groep inscriptiejagers bleek zeer gemêleerd, van masterstudenten en promovendi (en een verdwaalde post doc), met vakgebieden als oude geschiedenis, rechtsgeleerdheid, archeologie, klassieke talen en linguïstiek. Een leuke groep die ook nog eens uit alle windstreken van ons land kwam. Daarnaast konden de docenten – twee zeer vakkundig heren – iets ogenschijnlijk droogs als epigrafie springlevend maken. Doorgaan met het lezen van “Indiana Jones in het Romeinse Rijk”

Na het zoet, nu het zuur

De zwarte canon van de Nederlandse geschiedenis 

Hugo van Doornum – De vaderlandse geschiedenis had een moment van glorie in 2006. Balkenende sprak over ‘de VOC-mentaliteit’, Marijnissen en Verhagen dienden een motie in voor het Nationaal Historisch Museum en de commissie Van Oostrom presenteerde de historische canon, als een ‘uiting van onze culturele identiteit’. Toen Maxima een jaar later de Nederlandse identiteit in z’n geheel als non-idee bestempelde, was de geest helemaal uit de fles. Wat was ‘onze’ Nederlandse geschiedenis?

Een zwarte Canon.
Een zwarte Canon.

Na eindeloos gesoebat over deze vraag onder zowel politici als historici zijn de plannen voor een NHM definitief door de shredder gehaald. De canon van Nederland kent daarentegen meer succes en maakt sinds 2010 zelfs officieel deel uit van de ‘kerndoelen’ van het lager en middelbaar onderwijs. Als onmiskenbare reactie op die vermeende identiteitscrisis van de jaren 2000, is de canon vooral een Nederlandse zelf-felicitatie geworden; slechts de slavernij en Srebrenica zijn vervelende smetjes op onze fiere nationale historie. Historicus Chris van der Heijden pleit daarom deze week in de Groene Amsterdammer voor een zwarte canon: ‘een formele erkenning van de donkere bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis.’    Doorgaan met het lezen van “Na het zoet, nu het zuur”

Nazi van de Maand: Seyss-Inquart

Ein treuer Diener seines Herrn: Arthur Seyss-Inquart

Thomas Smits – Het is 1961: de Duitser en Japanners hebben de oorlog gewonnen en de wereld verdeeld. Martin Bormann, die na de gedwongen opname van Hitler in een gesticht de leiding van het Derde Rijk heeft overgenomen, ligt op zijn sterfbed. De NSDAP en de SS voeren een bittere machtsstrijd. In de sombere ‘iffie-history’ The Man in the High Castle (1962) van de Amerikaanse auteur Phillip K. Dick – wiens dystopische boeken onder andere aan de basis staan van Blade Runner (1982) en Minority Report (2002) – is een bijrol weggelegd voor Arthur Seyss-Inquart: in het boek minister van Buitenlandse Zaken van het Derde Rijk en tijdens de oorlog de hoogste nazi in ‘de bezette Nederlandse gebieden’. Hoe komt onze nazi van de maand in een literaire SF-roman terecht?

Seyss-Inquart, of ‘Zes-en-een-kwart’ zoals de Nederlanders hem tijdens de oorlog noemen, wordt in 1892 als Artur Zajtich in het stadje Stonařov – in het huidige Tsjechië – geboren. In 1907 verhuist het gezin naar Wenen waar de vader van Zajtich zijn naam in het meer Duits klinkende Seyss-Inquart verandert. De slimme Arthur – tijdens de processen Neurenberg blijkt dat hij een IQ van 141 heeft – studeert rechten en wordt advocaat. Mede door zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog sluit Seyss-Inquart zich begin jaren dertig aan bij de Oostenrijkse tak van de NSDAP.
Doorgaan met het lezen van “Nazi van de Maand: Seyss-Inquart”